Het is 2018. Eind maart van dat jaar vlieg ik naar Chili, om daar in het zuiden, in de haven van Puerto Mont, op de Anna Margaretha te stappen. Een zeiljacht van 22 meter lang. Met 12 mensen die ik niet ken. Ik schud mijn reisgenoten ieder de hand en kijk ze diep in de ogen, bewust van het feit dat we de komende drie weken met elkaar opgescheept zullen zitten.
Het is de start van een reis langs kust van Chili, over de Pacific Ocean. We gooien de trossen los en na een eerste avondmaal en een tukje van 8 tot kwart voor 12, moet ik m’n kooi uit voor mijn eerste hondenwacht, van 12 tot 4 uur ’s nachts. Ik werp mij uit mijn bovenbed, grijp onhandig om me heen: het schip dondert wild op de golven die er nog niet waren toen ik ging slapen. Als snel voel ik mij hondsberoerd. Zeeziek. Niets nieuws, wel de heftigste ervaring hiermee tot nu toe. Het voelt als een inwijding.
Met een paardenmiddel dat de zorgzame schipper me aanreikt, verschijn ik een uur of 18 later bovendeks, nog bleek om de neus en wiebelig op mijn benen. Cola. Daar knap je dan het laatste stukje van op. Een droog Maria-biskwietje gaat er inmiddels ook wel in. Overigens blijk ik niet de enige die z’n persoonlijke emmertje zo vlug in gebruik heeft genomen. Zelfs ervaren bemanningsleden blijken het zwaar te hebben.
De tweede nacht hijs ik me in laagjes thermo-ondergoed, fleece en zeilpak en klim ik, nog steeds wat gammel, aan dek. Daar word ik overweldigd door de grootsheid van de oceaan en van de nacht. Ik voel me een nietig onderdeeltje van een oneindige wereld voor me, links en rechts van me, maar vooral ook boven (een immense sterrenhemel) en onder me, de donkere, grenzeloze watermassa. Indrukwekkend. Ik adem alles in en uit, samen met mijn twee maten in de wacht… Zijn. Een beetje zweven, terwijl ik de Anna Margaretha over de lange golven stuur. Ik knipper nog eens met mijn ogen. Het is echt.
Een paar dagen later, op het middaguur, de nodige zeemijlen, twee tussenstops, veel diepgaande gesprekken, albatrossen, genten, pinguïns, dolfijnen, zeeotters, en een vleermuis als verstekeling verder, varen we met een rustige bries in de zeilen verder richting het noordelijke Arica. Links van ons schip, op een kwart zeemijl afstand, spotten we walvissen, bultruggen. Zes, zeven, acht stuks. Niet de eerste exemplaren op deze reis. Maar deze dieren, hun imposante verschijning, het indrukwekkende spuiten; elke keer opnieuw is het zo’n bijzondere ervaring. Ze zwemmen met ons op, als een escorte, met hun trage bewegingen door die immense oceaan. Iedereen volgt de dieren in stilte. In verwondering. …
En dan… klinkt opeens hun lied. Dit hoorde ik nooit eerder. Door en over het water, het staal van ons schip, het houten dek, hup door mijn lijf. En dat van mijn reisgenoten. We kijken elkaar verwonderd aan… Unieke tonen, trillingen, geklik, melodieën gaan door mijn aderen, door elke vezel. Magisch. Groots. Ik adem in. En uit. Hier ben ik. Hier Zijn wij. Verbonden in deze buitengewone ervaring, als piepklein deeltje van het Groter GeHeel, zonder grenzen, alles in elkaar overgaand, Eén. Ik ben omdat wij Zijn.